Intro Verse 'k Wil vertellen, een historie, van een kroeg, onelegant In een stad stil en verloren, in een regenachtig land Tussen lege magazijnen met ne reuk van verzuurde wijnen Tussen muren van beton, achter vensters zonder zon Verse 't Zijn altijd dezelfde gasten die der zaten al jaren lank Die er zopen en er brasten, samen gingen hunne gank Die op lank vergeten gronden, nog een kroeg hadden gevonden Klein en arm maar elegant, in een regenachtig land Verse Ze versleten er hun dagen, en ze verdoogden hunnen tijd Geenen éne stelde vragen, geenen éne voelde spijt En ze gingen mediteren, over sterven of kreperen Dat cafeeke zonder naam, was het eind van hun bestaan Verse Maar ne zeeman oud van jaren, kwam eens binnen met de wind Om wa moed te gaan vergaren, bij een borrel en een pint En hij las er de gedachte, de verveling van lege nachten In het uitgestorven oog, van de mensen aan den toog Verse Skie toch uit mee oe te plagen, go toch mèe met heel de ploeg Onder zeil, één van dees dagen, op mijn schip is plaats genoeg En het is zover gekomen, dat em z' allemaal heeft meegenomen Het cafeeke zonder naam, is verlaten blijven staan Verse 'k Zen de weg al lank vergeten, naar da regenachtig land Noar die stad, stil en verlaten, in die kroeg, onelegant Ik heb gezocht tussen magazijnen, met ne reuk van verzuurde wijnen Maar cafeeke zonder naam, schijnt voorgoed, te zijn vergaan