verse 1 D’er is op de hoek een café, da d’is mijn staminee, daar zen ik al jarenlang klant. Ik ken er de mensen en zij kennen mij, 't is daar altijd even plezant. Mor de deurwaarder kwam met een ander plan, hij zei: "jongens, jullie hebben pech, want volgend jaar start hier een supermarkt en dan moet dat cafeeke hier weg". Café, café, café, als de sloper met hamers komt, café, café, café, houden wij u wel boven de grond. Dees café blijft hier altijd staan ook al komt er een bulldozer aan, want er is geen café waar dat w'ons zo kunnen laten gaan. verse 2 (Sometimes Use As Interlude De kroeg van Staf Buys hield zich nog struis met twee dancings over de deur, maar de baas maakte schulden en voor dat hij ’t wist liep hij recht in zijn eigen malheur. En toen kwam er een gast met een zwarte kabas en die schreef heel de inboedel op, maar de klanten van Staf spraken ondereen af: "dees café komt er terug bovenop". Café, café, café, als de sloper met hamers komt, café, café, café, houden wij u wel boven de grond. Dees café blijft hier altijd staan ook al komt er een bulldozer aan, want er is geen café waar dat w'ons zo kunnen laten gaan. verse 3 D’er zijn van die kroegen, daar komt g'altijd terug ook al komt d'er niet iedere dag. Ge vindt er wat vriendschap, wat troost, wat geluk, soms een traan, maar meestal ne lach. De patron staat erbij lak een zeekapitein, met zijn hand op de koperen kraan en zolang dat er mensen gezelligheid wensen blijven die kroegen bestaan. Café, café, café, als de sloper met hamers komt, café, café, café, houden wij u wel boven de grond. Dees café blijft hier altijd staan ook al komt er een bulldozer aan, want er is geen café waar dat w'ons zo kunnen laten gaan. Café, café, café, als de sloper met hamers komt, café, café, café, houden wij u wel boven de grond. Dees café blijft hier altijd staan ook al komt er een bulldozer aan, want er is geen café waar dat w'ons zo kunnen laten gaan.